Dat de exploitatie van de kalkstenen in de ENCI groeve, voor de productie van Portlandcement, eindig zou zijn, wisten we natuurlijk allemaal. Des te verheugender was het dat een 14-jarige jongen uit het Brabantse Rijkevoort in april 2015 een deel van het skelet van een mosa vond. Het begon met een aantal losse wervelfragmenten en flipperbotjes, gevonden op twee afgraafniveaus. Het dieperliggende niveau was de plek waar het skelet lag, terwijl op het hoger gelegen niveau de graafmachine en de groevetruck stonden die de afgegraven kalk zouden verwerken. Wat een geluk dat er zaken uit de bak waren gerold. Na afloop van de excursie voor leden van de Nederlandse Geologische Vereniging, afdeling Limburg, werden vondsten bekeken en kwamen Lars Barten en zijn vader Jos met hun ‘mosaknekels’ aanzetten ... het enthousiasme was niet van de lucht! In alle haast werd een aantal doorgewinterde leden, allen met ervaring in het opgraven van grotere fossielen, aangewezen, en werd met goedvinden van de ENCI-beveiliger de tocht naar de vindplaats achterin de groeve ondernomen. Binnen een kwartier werd een deel van de ruggengraat gevonden – een aantal wervels, van goede kwaliteit, in anatomisch verband. Dat smaakte naar meer!

De plek moest in kaart worden gebracht, de puinkegels verwijderd en daarna kon het echte werk beginnen. Waar en hoe ligt het skelet? Wat is ervan overgebleven? En, hoe zit het met die orgelpijpen en oplossingsverschijnselen van de kalksteen vlakbij? Uiteindelijk zouden we meerdere maanden in de groeve aan het werk zijn, in diverse samenstellingen van het team, en soms onder sauna-achtige toestanden. De vondst, berging en preparatie werden in detail beschreven in een aantal artikelen in Gea (Jagt et al., 2015a, b, 2016a), en voorgesteld tijdens de 5de Mosasaur Meeting in het Zweedse Uppsala (Jagt et al., 2016b). De voorlopige eindconclusie is verwoord in Barten et al. (2023).

Flipperbotjes Lars

Mosasauriër ‘Lars’, zoals hij meteen gedoopt werd, behoort tot de soort Mosasaurus hoffmanni, en is onvolgroeid. Dat bleek duidelijk tijdens de preparatie in het Science Lab van het Natuurhistorisch Museum Maastricht, waar het schedelblok de meeste aandacht kreeg. Van een aantal flipperbotjes is vast komen te staan dat ze laesies hebben – die duiden erop dat deze mosasauriër tijdens zijn leven een aantal aanvaringen had, mogelijk met andere mosa’s (territoriaal gedrag?) of met iets te grote prooidieren.

Waaraan ‘Lars’ is gestorven weten we niet. Feit is wel dat aasetende haaien zich te goed hebben gedaan aan het kadaver op de zeebodem: zowel krassen op botten als losse tanden van diverse soorten (Barten et al., 2023) vormen de bewijslast. Ook bij andere mosa’s (‘Bèr’ en ‘Kristine’) is dit aangetoond.

Naast het feit dat ‘Lars’ een nog niet volgroeid individu van Mosasaurus hoffmanni voorstelt, is deze vondst van groot belang omdat er mogelijke maaginhoud, met name schildpadbotjes (Barten et al., 2023), is aangetroffen. Het gaat hierbij om kleine wervels en randplaten (periferalen) van het pantser van een kleine soort, die mogelijk nog niet is beschreven. Nader onderzoek is hier nodig.

Ook interessant is het feit dat het skelet van ‘Lars’ gelinkt is aan geologische orgelpijpen (Rademakers, 1998) en andere oplossingsverschijnselen. Die hebben ervoor gezorgd dat er veel kleine scheuren (en haarscheuren) in het schedelblok zitten die grotendeels waren opgevuld met bruine, kleverige leem. Nu die leem indroogt, en dus aan volume verliest, is het zaak de botten goed te impregneren en te verstevigen, voordat de vitrinekap erover heen komt. Dat gaat binnenkort gebeuren. Via de orgelpijpen zijn er trouwens zowel oudere als jongere fossielen in de buurt van het skelet van ‘Lars’ beland. De oudere zijn vuursteenkernen van zee-egels (Echinocorys) en de jongere behelzen resten van een iconisch ijstijdzoogdier. Daarover later meer ...