Wat Luiks-Limburgse mosasauriërs betreft is een goede tweede plek, na Mosasaurus hoffmanni, weggelegd voor Plioplatecarpus marshi. Die werd in de tweede helft van de negentiende eeuw al (h)erkend als een afwijkende soort, ook door Ubaghs (1879), maar kreeg pas haar formele naam drie jaar later van Louis Dollo in Brussel (Dollo, 1882; zie ook Umbgrove, 1956).

Net als de iets oudere Plioplatecarpus houzeaui (vroeg-Maastrichtien, Bekken van Mons, België) is Plioplatecarpus marshi is een stuk kleiner en slanker gebouwd dan Mosasaurus hoffmanni, heeft kleinere en licht gekromde tanden met fijne glazuurrichels, en het vierkantsbeen (quadratum) dat de onderkaak met de schedel verbindt, is eerder rond dan langgerekt (Lingham-Soliar, 1994; Mulder, 2003; Schulp, 2006). Dat quadratum heeft ook bepaalde kenmerken die eerdere auteurs (Quinot, 1964, 1968) lieten nadenken over wel of niet diep duiken voor deze soort, en hoe het met haar gehoor zat. Met dat ‘diep duiken’ zal het wel meevallen, want Plioplatecarpus marshi komt voor in kalkstenen die in relatief ondiep water (tot maximaal 80 meter, maar vaak veel minder) zijn afgezet. De manier van zwemmen van deze soort is door Lingham-Soliar (1992) beschreven als ‘onderwater vliegen’.

De relatief lichtgebouwde schedel, de tanden in boven- en onderkaak en in het verhemelte (pterygoidkaak) en de isotopensamenstelling van het tandglazuur doen vermoeden dat Plioplatecarpus marshi op een grotere diepte dan Mosasaurus hoffmanni op inktvissen en vissen jaagde (Schulp et al., 2013). Beide soorten zullen elkaar dus niet direct als concurrenten gezien hebben.

Plioplatecarpus marshi behoort tot de geologisch jongst voorkomende mosasauriërs in onze contreien; losse tandkronen zijn bekend uit het hoogste deel van de Meerssen Member (Formatie van Maastricht) in de buurt van Geulhem (Kuypers et al., 1998; Mulder et al., 1998). Samenhangende resten, al dan niet geassocieerd met schedelbotten en tanden, zijn met name uit de buurt van Eben Emael (Luik) bekend, zoals vondsten beschreven door Kuypers et al. (1998) aantonen.

In feite is mosasauriër ‘Kris’, vernoemd naar vindster Kristine Mariën, amateurpaleontologe uit Vlaanderen, de eerste vondst van samenhangende resten van Plioplatecarpus marshi uit het Nederlandse deel van de Sint-Pietersberg. De plek in de toen nog in bedrijf zijnde ENCI-groeve was al verstoord door graafmachines, en het eerste bot werd niet meteen herkend als bot (Renkens, 2010), maar daarna werden alle resten met vereende krachten opgespoord en verzameld. De vakkundige preparatie en conservering werd ter hand genomen door Dirk Cornelissen in Hasselt. De botkwaliteit is uitstekend; op één van de ribben zijn duidelijke krassen te zien - die getuigen van haaienvraat (na de dood van de mosa, dus als aaseters). Die zijn afgebeeld en kort beschreven door Jagt et al. (2020). Een aantal van de botten is onlangs doorgezaagd en onderzocht op hun interne structuur (paleohistologie). Dat zou gegevens over bijvoorbeeld groeisnelheid moeten gaan opleveren – hopelijk is er binnenkort meer te melden hierover.