Dat blokbrekers in de onderaardse gangenstelsels de eersten waren die fossielen van uitgestorven inktvissen tegenkwamen, zal niet als een verrassing komen. De sterk ingesneden kamerwanden (suturen) van een deel van hun schaal, met name van esthetisch goed ogende soorten, vonden hun weg naar diverse rariteitenkabinetten in het Maastrichtse. Daar haalden de revolutionaire Franse troepen ze later (1794/1795) weg, in het kielzog van de mosasauriërschedel die in een glazen huisje bij kannunink Goddin lag te stralen (Faujas-Saint-Fond, 1798-1803).

De Maastrichtse ammonieten kregen pas een paar decennia later echte aandacht. De afbeeldingen die Binkhorst van den Binkhorst (1861-1862) geeft zijn fantastisch, en zullen het interesse in deze dieren alleen maar hebben aangewakkerd. Hij beschreef meerdere soorten, niet alleen uit de Sint-Pietersberg, maar ook van elders in Luik-Limburg, en met name uit de omgeving van Kunrade, bij Heerlen. Binkhorst introduceerde ook nieuwe soorten; de mooiste (maar dat is uiteraard puur persoonlijk) luistert nu naar de naam Hoploscaphites pungens.

Opvallend voor ammonietenfauna’s uit onze omgeving is dat ontrolde, of heteromorfe, soorten de hoofdmoot vormen. Die zijn bijna kaarsrecht, of zien eruit als een trombone of paperclip, maar hebben altijd een krulletje aan het prille begin van hun ontwikkeling.  Vroeger dacht men dat dit ontrollen een aanwijzing was voor hun degenereren (en dus tot uitsterven gedoemd zijn), maar nu weten we het precies omgekeerd was. Ze waren aan het evolueren en namen nieuwe biotopen of niches in.

Helaas hielden ammonieten er een nogal slordige manier van voortplanten op na. Sommige groepen, zoals de familie Scaphitidae, deden aan een soort broedzorg. De wijfjes, of macroconchen, waren zo goed als altijd groter dan de mannetjes (microconchen) en hadden een bredere woonkamer (de Grossouvre, 1908; Van der Tuuk, 1987; Kennedy, 1987). In die ruimte werden bevruchte eitjes gehouden; zodra de embryo’s groot genoeg waren, werden ze losgelaten in het zeewater. Groepen die niet aan deze manier van ‘gegarandeerde nakomelingen’ deden, loosden simpelweg hun zaad- en eicellen in het zeewater en hoopten dan op succes. Het ging dan om duizenden eitjes in het oppervlaktewater van zeeën, en dus onderdeel van het plankton.

Als er dan iets met dit plankton gebeurt, naar aanleiding van een milieuramp (zoals de inslag van een meteoriet, en de directe gevolgen daarvan), is het gauw afgelopen! Dit lijkt de meest voor de hand liggende verklaring waarom ammonieten zijn uitgestorven in het vroegste Paleoceen en hun verre neefjes, de nautilussen (Nautiloidea) wel overleefd hebben (Arkhipkin & Laptikhovsky, 2012; Grulke, 2016).

Na Binkhorst hebben ook andere onderzoekers ammonieten afgebeeld, vaak ook uit diepere liggende (en dus oudere) lagen, en soms met verkiezelde schalen (de Grossouvre, 1894).

Ammonieten hadden schalen van een instabiele variant van calciet, aragoniet genaamd – die fossiliseert alleen onder bepaalde omstandigheden. Dat betekent ook dat ammonieten over het algemeen alleen als opvulling (‘steenkern’) en afdruk, vooral in hardere kalksteenbanken, voorkomen. Om die reden zijn ze dikwijls ook niet compleet.

Voor soorten uit de Formatie van Vaals (circa 83 miljoen jaar oud) is Holzapfel (1887-1888) onontbeerlijk. Latere auteurs hebben daaraan nog soorten toegevoegd (Van der Weijden, 1943; Kennedy & Jagt, 1995, 1998), en die vergeleken met nog oudere fauna’s uit de Belgische Kempen, ten noordwesten van Maastricht (Jagt et al., 1995). Eén soort draagt zelfs de naam van de plek waar ze gevonden is – Baculites vaalsensis.

Geologisch jongere soorten zijn bekend uit de kalkstenen van de Formatie van Gulpen – het meest tot de verbeelding spreken schelpen die sterk versierd zijn met ribben en knobbels, vaak in meerdere rijen naast elkaar. Acanthoscaphites (Euroscaphites) spant de kroon, zoals voorbeelden die zijn afgebeeld in Jagt & Kennedy (1989), Jagt et al. (1999), Jagt (2012) en Jagt & Jagt-Yazykova (2019) aantonen.

Ammonieten zijn eveneens belangrijk voor de stratigrafie – het indelen van de kalksteenpakketten op basis van hun fossielinhoud. Het zijn uitstekende gidsfossielen omdat ze relatief gemakkelijk op naam te brengen zijn, veel voorkomen en een snelle evolutie hebben doorgemaakt (Jagt & Kennedy, 1994, 2003; Jagt et al., 1992, 1999, 2018; Machalski & Jagt, 1998). Een aantal soorten verbindt Noord-Amerika (New Jersey, Mississippi) met de omgeving van Maastricht, en hetzelfde geldt voor fauna’s uit de Formatie van Gulpen.

Uiteindelijk legden ook ammonieten het loodje. Vaak is dit uitsterven gekoppeld aan de gevolgen van de inslag van de Chicxulub meteoriet, 66,02 miljoen jaar geleden. Maar, in de laatste paar jaar zijn er meerdere plekken ter wereld (Europa en Noord-Amerika), waar ammonieten en dan met name de families Scaphitidae en Baculitidae, het nog een tijdje hebben volgehouden, onder speciale omstandigheden. Ook Zuid-Limburg behoort hiertoe, met soorten uit het vroeg-Paleoceen (na de meteorietinslag) van de omgeving van Geulhem (Landman et al., 2014, 2015; Machalski et al., 2009; Jagt et al., 2019). Deze voorkomens worden nu, in internationaal verband, op waarde geschat en met elkaar vergeleken. Zodra er hierover meer bekend is, meld ik me weer.