Als we het lijvige boek van de hand van Faujas-Saint-Fond (1798-1803) als ‘startpunt’ aanhouden, dan mogen we stellen dat er al ruim tweehonderd jaar fossielen op en in de Sint-Pietersberg verzameld worden. Zowel op Nederlands als Belgisch grondgebied, alsook boven- en ondergronds. In die tijd is uiteraard een grote verscheidenheid aan dierlijke en plantaardige overblijfselen aan de kalkstenen (‘mergels’) ontfutseld, maar tot de millenniumwisseling waren fossiele vogels, oftewel ‘avian dinosaurs’, nog onbekend.

Het is zonder meer opvallend te noemen hoe veel nieuwigheden er de laatste jaren tevoorschijn komen, deels op basis van bestaande verzamelingen (zowel in privébezit, als ondergebracht in diverse musea in het land), maar zeker ook stoelend op recent verzameld spul. En dat terwijl de meeste kalksteengroeves in Zuid-Limburg inmiddels ter ziele zijn!

Vanaf de zeventiger jaren van de vorige eeuw is een behoorlijke toename in het aantal (regionale) fossielenverzamelaars vast te stellen. Die zorgen ervoor dat er een constante stroom van nieuw materiaal beschikbaar komt, en dat is wetenschappelijk interessant, zeker als het stratigrafisch goed verzameld is. Dat wil zeggen: de juiste vindplaatsgegevens (welke groeve, coördinaten, welke laagpakket, tussen welke vuursteenbanken?) worden bij het fossiel genoteerd, en blijven daarmee verbonden. Het belang van amateurverzamelaars, of ‘citizen scientists’, voor de wetenschap mag niet onderschat worden. Daarvan zijn legio voorbeelden in de literatuur te vinden (Catalani, 2014; Boessenecker, 2022).

Voor Maastricht en omgeving geldt dat net zo! Zonder de volharding en toewijding van twee verzamelaars, Maarten van Dinther (uit Leiden) en Rudi Dortangs (uit Amstenrade/Bonn), zouden we van twee supervondsten die de afgelopen jaren de wereldpers gehaald hebben, geen weet gehad hebben. Die twee fossielen, onafhankelijk van elkaar gevonden, maar wel in dezelfde groeve, tonen eens te meer aan dat de paleontologie van het Krijt in Maastricht springlevend is. Vanuit historisch oogpunt mogen we zelfs zeggen dat het nog nooit zo ‘druk’ is geweest aan het ‘paleofront’ (Jagt, 2013, 2021; Jagt et al., in druk).

Waar gaat het om bij die twee fossielen van Maarten en Rudi? Om gevederde dino’s, oftewel vogels! Unieke stukken, zeker toen het besef kwam tot beide voor de wetenschap nieuw waren, en aantoonden dat ‘stem birds’ en ‘crown birds’ (vrij te vertalen als ‘primitief’ en ‘gevorderd’; Jagt, 2020) samen voorkwamen. Dat was nog nergens anders ter wereld vastgesteld.

Rudi deed zijn vondst al in de late herfst van 1999, in de groeve CBR-Romontbos (Eben Emael, Luik). Hij had al snel in de smiezen dat het hoopje botten en één tandje weleens heel bijzonder kon zijn en dat voorzichtigheid dus geboden was. De botten waren hol, en de wervels hadden ‘luchtzakken’ – grote openingen aan de zijkanten van het wervellichaam: typisch voor kleine, vleesetende dino’s én vogels. Een flink kalksteenblok, met verspreid liggende botten, en een aantal losse wervels, plus dat ene tandje, ging mee naar huis. Later kwam Rudi daarmee naar het museum en kreeg zijn vondst de aandacht die ze verdiende. De Britse specialist Gareth Dyke werd in de arm genomen – uit onderzoek bleek dit vogelfossiel heel dicht in de buurt te staan van de Noord-Amerikaanse viseter, Ichthyornis, die wel een stuk ouder was, geologisch gezien. Dyke et al. (2002, 2008) konden niet tot een nadere identificatie komen, maar deden hun best Rudis vogel als jongste uit de Krijtperiode in Europa neer te zetten – heel terecht. De groep van de Ichthyornithiformes omvat typische ‘stem group’ vogels, met functionele tanden in de bek en ter grootte van een stern of kleine meeuw. Het fossiel werd in een vitrine tentoongesteld, inclusief het tandje, maar zonder de losse werveltjes en andere, fragmentarische botjes. Het opperarmbeen is het grootste bot op dit blok; twee dunnere botten, parallel in ligging, werden toen nog aangezien voor resten van de kaken.

Daar bleef het lange tijd bij. Totdat er een email van de University of Cambridge kwam, met het verzoek dit stuk (inmiddels geregistreerd als NHMM RD 271), nog eens nader te bekijken met gebruikmaking van een micro-CT-scanner. Het voordeel van ‘computed tomography’ (CT) is dat je, zonder het stuk verder fysiek te prepareren (met alle gevaren van dien voor breuk en verlies van informatie), alles in schijfjes en onder alle mogelijke hoeken kunt doorgronden, en in prachtig detail. Bovendien kunnen die beelden gebruikt worden om 3D prints te maken, zowel op ware grootte als ‘opgeblazen’.  Doctoraal student Juan Benito, uit Barcelona en nu werkzaam in Cambridge, kwam zelf langs in Maastricht op het stuk op te halen. Het bruikleenformulier werd opgemaakt, onder het genot van een kop koffie. Ter sprake kwam toen ook de vondst die Maarten had gedaan, ook in Eben Emael en in dezelfde groeve. Die lag beneden in het collectiemagazijn, te wachten op micro-CT-mogelijkheden in Leiden. Uiteraard werden die stukken ook ingepakt en aan de bruikleen toegevoegd. Terug in Cambridge werd besloten eerst de vier stukjes mergel-met-botjes van Maarten te scannen – met een totaal onverwacht, maar spectaculair resultaat! Daarover hieronder meer. Maar, eerst terug naar Rudis vogel.

Het kalksteenblok dat Rudi had geborgen werd in Cambridge eerst deels mechanisch geprepareerd (bovenzijde), en volledig doorgelicht in CT-scans. Op die manier konden nu alle botten – ook die nog in het blok verborgen lagen – in kaart gebracht en geïdentificeerd worden. Het meest wezenlijk was dat de ‘kaakfragmenten’ die Dyke et al. (2002, 2008) gezien dachten te hebben, in feite onderdelen van de ribbenkast voorstelden. Van de schedel was helaas niets terug te vinden. Behalve ... één klein botje, dat Rudi in de groeve in twee fragmenten had geborgen. Die fragmenten waren thuis in verschillende plastic doosjes, los van elkaar, beland. Maar, tijdens de scansessie werd onderkend dat die twee fragmenten aan elkaar pasten! Dat botje, het vleugelbeen of pterygoid, is een onderdeel van de schedel dat heel belangrijk is voor de uiteindelijke determinatie van Rudis vogel. Mede op basis van dit bot kon bepaald worden dat NHMM RD 271 nauw verwant was aan Ichthyornis, maar bijna drie keer zo groot – met een geschatte vleugelspanwijdte van anderhalve meter was deze vogel goed vergelijkbaar met het formaat van een mantelmeeuw. Meer dan twintig jaar na de vondst, kreeg dit exemplaar dan zijn nieuwe naam, Janavis finalidens, en zijn verdiende plek in de stamboom van de vogels. In de naam die Benito et al. (2022) voorstelden zit de naam van de Romeinse god Janus (die twee gezichten heeft – eentje naar het verleden en eentje naar de toekomst kijkend) en wordt verwezen naar het feit dat dit één van de laatste vogels-met-tanden-in-de-bek was.

Skelet reconstructie van de jongst bekend tanddragende vogel,
Janavis finalidens, in vergelijking met een nauw verwant, Ichthyornis dispar.

Terug naar Maartens vondst. Enkele jaren na het verschijnen van de eerste artikelen over Rudis vogel (Dyke et al., 2002, 2008), nam Maarten contact op met het Natuurhistorisch Museum Maastricht, met de mededelingen dat hij dacht ook wel vogelresten uit Eben Emael in zijn verzameling te hebben! Een tijdje later lagen ze in Maastricht, werden daar in de collectie ingeschreven en in het depot gelegd. We moesten eerst goed nadenken hoe nu verder hiermee – de vondst bestond uit vier kleine blokjes mergel-met-botresten. Prepareren zou uit den boze zijn want de botten waren hol en lagen deels tegen en over elkaar heen. Besloten werd te wachten op micro-CT-analyses in Naturalis (Leiden), maar ook dat werd van lange adem ... Het verzoek van Dylan Bastiaans, nu doctoraal student in Zürich, om deze blokjes eens mee te mogen nemen voor CT-scans aan het Maastrichtse academische ziekenhuis werd gehonoreerd. Uit die beelden bleek dat deze blokjes ook (een deel van) de schedel van de vogel bevatte. Ongekend, dus!

Dat dit inderdaad het geval was bleek toen Juan Benito dit blokje in handen kreeg. Het feit dat het schedeltje erbij lag, was uiteraard de aanleiding om in Cambridge dit stuk voorrang te geven in de scansessie. Al gauw bleek dat de schedel zo goed als compleet was, met de onderkaak nog op de oorspronkelijke plek, en zonder tanden! De schedel bleek kenmerken van die van de huidige hoender- en eendachtige vogels te combineren. Op basis daarvan kon worden geconcludeerd dat deze vogel heel dicht bij de gemeenschappelijke voorouder van deze twee vogelgroepen stond, en dat hij dus een ‘moderne’ vogel (of ‘crown group’) voorstelde. Uniek! En dat uit dezelfde laagpakketten die ook Janavis finalidens hadden opgeleverd. Dit maakt Maastricht en omgeving tot de enige plek ter wereld waar ‘stem group’ en ‘crown group’ vogels samen voorkomen.

De naam die dit vogeltje, ter grootte van een patrijs, kreeg luidt Asteriornis maastrichtensis. De Griekse godin Asteria werd belaagd door Zeus, maar was daar niet van gediend – ze stortte zich ter aarde, als een komeet, en landde daar uiteindelijk in de gedaante van een kwartel. Die naam verwijst naar het feit dat dit vogeltje rond 700.000 jaar vóór de inslag van de Chicxulub meteoriet, 66,02 miljoen jaar geleden, leefde en mogelijk een waadvogel was. De soortnaam maastrichtensis spreekt voor zich (Field et al., 2020).

Kortom: twee supervondsten, gedaan door amateurverzamelaars, die de evolutiegeschiedenis van de vogels (‘avian dinosaurs’), als nazaten van de dino’s, een heel stuk interessanter hebben gemaakt.

De afgelopen jaren is nog een handjevol losse botjes en botsnippers, verzameld – ook vogels, naar het schijnt. Die worden nu op waarde geschat – ik kom erop terug zodra meer bekend is.